Theologen van de twintigste eeuw en de Christologie
Abstract
De twintigste eeuw is theologisch wel de eeuw van Karl Barth genoemd. En met
recht. Evenzeer is deze eeuw de eeuw van de christologie. Sinds de vroeg-kerkelijke
christologi-sche strijd zijn de vragen over Christus niet meer zo centraal geweest als
in de afgelopen eeuw. Nu hangen beide samen: Barth en de aandacht voor de christologie.
Barth besefte als geen ander de geslotenheid van de wereld van de Verlichting
met haar einde van de metafysica. Daaraan kunnen mensen niet ontkomen. Ze
worden er alleen van bevrijd doordat God van zijn kant zich openbaart.2 Zo werd de
christologie het centrum van de openbaring. De Schrift kon dat na het historischkritische
onderzoek niet meer zo direct zijn. Barth neemt dat serieus en ziet dan ook
de Schrift als een afgeleide vorm van het Woord van God: ze is dat alleen omdat ze
getuigt van Christus die het eigenlijke geopenbaarde Woord van God is.3
Het grootste deel van de christelijke theologie van de tweede helft van de twintigste
eeuw stemt hiermee in: Jezus openbaart God. Maar onmiddellijk komen dan de
verschillen op: Hoe openbaart Jezus God? Wat is de betekenis van zijn geboorte,
van zijn leven, van zijn prediking, van zijn dood en van zijn verrijzenis? Wat is de
inhoud van zijn openbaring? En ook openbaring wordt gevangen in de gesloten
cirkel van de Verlichting. Daarom komt de vraag op: Hoe kan de mens Jezus openbaren
over God? En wat openbaart Hij van Godswege?